Introductie mierenhobby

Handleidingen en interessante onderwerpen: Stuur bij opmerkingen over deze lijst een persoonlijk bericht.

Beginnershandleiding tot het houden van mieren

Deze handleiding is bedoeld voor mensen die geïnteresseerd zijn in het houden van mieren als hobby, maar daar geen kennis over en ervaring mee hebben. Deze handleiding behandelt drie 'beginnerssoorten' die we uitgekozen hebben omdat ze in de Benelux algemeen voorkomen en relatief makkelijk te houden zijn. Veel informatie in deze handleiding geldt dan ook niet voor veel andere soorten mieren.
De handleiding is bewust beknopt gehouden. Op enkele plaatsen wordt verwezen naar andere berichten op dit forum waarin dieper wordt ingegaan op de onderwerpen.
  1. Waarom mieren houden? Mieren zijn alom aanwezig. Op verschillende plaatsen wereldwijd zijn zij het die de bodem domineren. Dichter bij huis komen we mieren vaak tegen op hun activiteiten buiten het nest. Zo zien we ze op weg naar hun bladluizenstapel, het melkvee van hun wereld of zien we ze insecten verslepen die honderden malen groter zijn dan zij. Dit alles op een ogenschijnlijk perfect georganiseerde manier. Maar wat speelt er zich nu eigenlijk allemaal af in het nest? Wie heeft daar de touwtjes in handen? Welk individu vervult welke taak?
    Afbeelding
    Lasius niger werkster. Bron: Wikipedia.

    Deze zaken en nog veel meer zijn op een leuke manier zelf te ontdekken. De mierenhobby is een leerrijke en fascinerende reis naar het centrum van een ministaat die ieder met de kleinste interesse voor de natuur zal boeien. Het is een uitdagende hobby die geduld en goede verzorging vereist. Een elementaire kolonie succesvol laten ontwikkelen tot een heuse samenleving van duizenden individuen geeft elke hobbyist een ware voldoening.
    Met deze beginnershandleiding proberen we je opweg te helpen.
  2. Verklarende woordenlijst Als er woorden gebruikt worden die niet meteen duidelijk zijn, kun je ze wellicht in de verklarende woordenlijst vinden.
  3. Basisinformatie over mieren Mieren zijn insecten van de familie Formicidae en vormen samen met wespen, bijen en hommels de orde Hymenoptera of vliesvleugeligen. Mieren zijn zo'n 150 miljoen jaar geleden ontstaan uit gravende wespen. Er zijn meer dan 12.000 soorten mieren.
    Mieren zijn eusociale oftewel echt sociale diertjes en leven in een kolonie. De werksters zijn onvruchtbare vrouwtjes die werken voor de kolonie. De eitjes in de kolonie worden gelegd door één of meerdere koninginnen, ook wel gynes genoemd. Alle mieren in een kolonie zijn nakomelingen van deze gynes. Een kolonie als geheel lijkt intelligent gedrag te vertonen. Individuele mieren zijn niet slim, ze volgen slechts eenvoudige, aangeboren instructies. Door een samenspel van deze instructies en communicatie via feromonen, geurstoffen, zijn kolonies in staat complex gedrag te vertonen en lijkt een kolonie intelligent.
    Een mierenkolonie bestaat uit verschillende kasten. Er zijn werksters, koninginnen en mannetjes. Bij polymorfe soorten zijn er werksters van verschillende afmetingen. Soms zijn er twee afmetingen, minors en majors genoemd. Soms zijn er werksters van allerlei formaten. Mannetjes leven alleen in de voortplantingsperiode, hun taak bestaat erin te paren met de jonge koninginnen. Na de paring beginnen deze koninginnen een eigen kolonie.
  4. Ontwikkeling van een mier Uit de eitjes die de koningin legt, ontwikkelen zich larfjes. Deze larfjes wordt voedsel aangeboden totdat ze zich verpoppen. Deze poppen ontwikkelen zich uiteindelijk tot mieren. Larven van sommige soorten, waaronder Lasius niger, spinnen een cocon waarin ze zich verpoppen. Vaak wordt de term 'miereneitjes' hiervoor verkeerdelijk gebruikt. Elk stadium duurt tien tot vijftien dagen. Eens per jaar komen in een kolonie koninginnen en mannetjes ter wereld. Deze gevleugelde mieren zwermen uit en stichten nieuwe kolonieën.
    Afbeelding
    Vanaf links: eitje, drie maal larve, naaktpop, imago (volwassen individu). Bron: bericht van mpke.

    Afbeelding
    Ontwikkeling van een mier; de koningin moet wel gepaard hebben. Bron: www.advencedpestsolutions.biz.
  5. Hoe bekom ik mijn eerste kolonie?
    1. Jonge koninginnen kunnen verzameld worden na de bruidsvlucht. Door te beginnen met een jonge koningin, kun je de vroege ontwikkeling van een kolonie volgen. Gynes vliegen uit bij warm, zwoel weer.
    2. Jonge kolonies van beginnerssoorten worden op fora vaak tegen verzendkosten aangeboden aan beginnende leden.
    3. Een kolonie bestellen via een webwinkel.
    4. Een kolonie uitgraven (deze methode wordt echter afgeraden wegens de kleine kans op succes).
  6. Welke soorten kan ik houden? Voor beginners wordt een van de volgende drie soorten aangeraden.
    1. Lasius niger of Zwarte Wegmier: zeer algemeen voorkomende soort in Nederland en België. Zwart, werksters 3 tot 5 mm.
      Afbeelding
      Een gyne Lasius niger met werksters en larfjes. Bron: imkerzeitung.derimker.de.
    2. Myrmica rubra of Gewone Steekmier: zeer algemeen voorkomende soort in Nederland en België. Rood tot bruin, werksters 4 tot 6 mm, kunnen steken.
      Afbeelding
      Myrmica rubra werkster. Bron: www.myrmecos.net.
    3. Formica fusca of Grauwzwarte mier: algemeen voorkomende soort in Nederland en België. Zwart glanzend, werksters 4 tot 8 mm.
      Afbeelding
      Formica fusca werkster met bladluizen. Bron: www.myrmecos.net.
  7. Ik heb een koningin, wat nu? Een koningin die een succesvol heeft gepaard, kan reeds de dag na verzameld te zijn eitjes gaan leggen. Of dit gebeurt, hangt af van enkele abiotische factoren zoals temperatuur, luchtvochtigheid, hoeveelheid licht, beschikbaar water en rust. De ervaring leert deze omstandigheden bekomen worden in een proefbuisje met waterreservoir. Om problemen te verkomen, plaats je telkens één koningin per buisje. Verduister het buisje, bijvoorbeeld met aluminiumfolie, en leg het op een rustige plaats op kamertemperatuur waar het niet verstoord wordt door beweging of licht. De gynes van de beginnerssoorten beschikken over een voedselreserve waarmee ze de eerste larfjes voeden tot deze volgroeid zijn. Ze hebben dan ook geen voedsel nodig tot dat de eerste werksters verschijnen. Deze eerste werksters, nanitics genaamd, zijn kleiner en leven minder lang dan de volgende generaties werksters. Bied deze eerste werksters wat voedsel aan. Kleine insectjes zoals fruitvliegjes en af en toe een druppeltje suikerwater volstaan om de kolonie over deze periode heen te krijgen.
    Afbeelding
    Gynes in proefbuisjes met waterreservoir. Bron: Floris.
  8. Huisvesting Een beginnende kolonie, tot enkele tientallen werksters, woont het beste in een proefbuisje. De condities in het proefbuisjes houd je goed door het te voorzien van een waterreservoir dat wordt afgesloten met een prop watten. Buisjes zijn ondermeer te koop in een apotheek, bij een webwinkel of via iemand die in een laboratorium werkt. Wanneer de eerste werksters uitgekomen zijn, kun je een buitenwereld aan de buis koppelen. Deze buitenwereld maakt het makkelijk om mieren voedsel aanbieden. Je hebt dan een buizennest gemaakt. Om te voorkomen dat je miertjes de buitenwereld uitwandelen, zijn er verschillende anti-ontsnappingsmiddeltjes te gebruiken.
    Wanneer de kolonie na een jaar uit de buisjes gegroeid is, kun je een Ytong nest bouwen. Mieren zijn te motiveren uit eigen beweging te verhuizen naar een ander nest. Al wat je moet doen, is ervoor zorgen dat de omstandigheden in het nieuwe nest voor de mieren aantrekkelijker zijn dan in het huidige nest. Factoren waarop je kunt inspelen zijn licht, vochtigheid en temperatuur.
    Gebruik in geen geval een formicarium met gelvulling, het befaamde Antworks. Dit is geen geschikte leefomgeving voor mieren.
    Afbeelding
    Een groot Ytong nest, 60 x 19,5 x 7 cm. Bron: Mika.
  9. Voedsel
    Afbeelding
    Voedsel voor een groot nest: grote insecten en veel suikerwater. Bron: Mika.

    Mieren hebben eiwitten en suikers nodig. Eiwitten worden gebruikt als bouwstof voor het lichaam, suikers als brandstof. Larven hebben veel eiwitten nodig om te groeien en gynes voor het produceren van eitjes. Werksters hebben vooral suikers nodig omdat zij veel bewegen en niet meer groeien. Voor beginnende kolonies zijn fruitvliegjes erg geschikt als bron van eiwit. Als bron van suiker kun je suikerwater (af honingdauwsurrogaat) geven. Honingdauwsurrogaat bevat ook wat eiwitten en andere voedingsstoffen. Eén fruitvliegje per paar dagen en een druppel suikerwater is genoeg voor de eerste werksters. Wanneer je kolonie zich begint te ontwikkelen, kun je meer soorten voedsel aanbieden.
    Afbeelding
    Een Lasius niger werkster met fruitvliegje. Bron: invertebrate-focus.be.

    Afbeelding
    Formica fusca drinken suikerwater. Bron: Mika.
  10. Winterslaap Voor onze Midden-Europese beginnerssoorten is het belangrijk een winterslaap te houden. Een kolonie die zich klaarmaakt voor de winterslaap is te herkennen aan de lage activiteit en het dicht opeen gaan zitten van de werksters en het stoppen van de ontwikkeling van de larven. Laat rond oktober de omgeving van de kolonie langzaam afkoelen tot 5C - 10C en warm ze in maart weer langzaam op. Je kunt een kolonie in een schuur, garage, kelder of zelfs in een koelkast plaatsen. Zorg voor een geleidelijke temperatuursverandering en let erop dat de temperatuur niet onder het vriespunt zakt!
  11. Bedreigingen
    1. Uitdroging: Dit is een van de meest voorkomende doodsoorzaken voor mieren in artificiële omstandigheden. Elk organisme heeft water nodig om in leven te blijven. Als je je mieren in een buizennest houdt, zorg dan dat je een nieuw buisje met gevuld waterreservoir aanbiedt voordat het huidige opgedroogd is. De miertjes zullen na een tijdje uit zichzelf verhuizen. Houd je je kolonie in een Ytong-nest, zorg dan de mieren over een permanente watervoorraad beschikken.
    2. Warmte: Zet je kolonie nooit in zonlicht. De temperatuur onder glas kan heel snel oplopen. Als de mieren geen vluchtweg vinden, heeft dit altijd de dood tot gevolg. Voor beginnerssoorten houd je de temperatuur het best onder de 25C.
    3. Verdrinking: Je kan ervoor zorgen dat je miertjes niet verdrinken in bijvoorbeeld suikerwater door het aan te bieden op een watje.
    4. Mijten: Sommige mijten parasiteren op larven of de volwassen mieren in een kolonie. Op termijn kan dit leiden tot het sterven van je kolonie. Je voorkomt besmetting met mijten die leven van insectenbloed door aangeboden prooidieren even in kokend water te houden of een tijdje te bewaren in de diepvries. Ander mijten voorkom je door overgebleven voedsel geregeld te verwijderen.
    5. Schimmels en gisten: Sommige schimmels kunnen mieren infecteren, andere produceren giftige toxines. Schimmels en gisten ontwikkelen zich op voedselrestjes en dode insecten in vochtige omstandigheden. Neem daarom overgebleven voedsel regelmatig weg. Sommige gisten zorgen voor de omzetting van een suikerige oplossing tot alcohol waardoor bijvoorbeeld suikerwater niet meer bruikbaar is voor de mieren. Daarom dient aangeboden suikerwater tijdig te worden vervangen.
Bronnen: antforum.nl, ameisenforum.de, Wikipedia.
Met dank aan XToF en Mika, waarvan ik het grootste deel geleerd heb.