Mierenvoedsel

Vragen en info over voeding van mieren
Gesloten
Gebruikersavatar
Mika
Teamlid
Berichten: 4245
Lid geworden op: 28 juni 2007
Locatie: Semmerzake - Gavere
Gender:
Leeftijd: 46
Contacteer:

Mierenvoedsel

Bericht door Mika »

Mierenvoedsel

Edit 07-2009: gevaren van honing in honingdauwsurrogaat.

Algemeen

Werksters en larven
Werkstermieren zijn volwassen, ze zullen niet meer groeien. Ze hebben dus geen grote hoeveelheden proteïnes meer nodig. Ze verbruiken veel energie en hebben dus voornamelijk suikers nodig. Sommige mieren verbruiken bijvoorbeeld grote hoeveelheden energie voor de aanmaak van mierenzuur.

Volwassen mieren kunnen echter geen vast voedsel opnemen. Ze kunnen wel vast voedsel eerst bewerken dat het vloeibaarder wordt en het dan opdrinken. Volwassen mieren hebben namelijk (zoals je wel weet) insnoeringen in het lichaam. De slokdarm passeert door de insnoeringen en kan dus geen grote brokken verwerken(relatief voor een mier wel te verstaan!) . Het voedsel wordt dus opgezogen.

Het larvestadium dient om voedsel op te nemen en te groeien, dus larfjes hebben veel voedsel nodig. Ze hebben dus ook een grote nood aan aminozuren.

Mierenlarven vertonen een klein spectrum van activiteit. Bijna geen enkele kan meer dan liggen of hangen, maar er zijn er wel die een lange beweeglijke nek (in feite de thorax) hebben, en deze larven kunnen zich zo actief voeden met voedsel dat naast hen ligt of gelegd wordt. Anderzijds heb je de larven van zeer 'hoog' ontwikkelde mieren, die dus zelf niets meer moeten kunnen, en als gevolg ook niets meer kunnen. Het zijn mummietjes die gevoed worden door de werksters, maar verder ook niets kunnen. De mobiele larfjes kunnen in de regel dus wel vast voedsel opnemen, ze worden beperkt door wat ze van de werksters kunnen krijgen. Interessant om te vermelden is ook dat de larfjes in het begin geen volledig doorlopende darm hebben: de 'anus' wordt pas gevormd vlak voor het verpoppen. De uitwerpselen worden dus pas op dat moment afgescheiden: bij coconspinners zie je dat 'meconium' als een zwarte stip op de cocon, bij naakte poppen wordt het meconium verwijderd door de werksters.

Voedselstromen in de kolonie
Mieren zijn eusociale dieren, ze leven bijeen in kolonies. Ze delen ook voedsel met elkaar. Mierenwerksters bezitten een sociale maag, een voormaag, die sterk kan uitzetten. Ze kunnen voedsel opbraken uit deze maag, en de druppeltjes die tevoorschijnkomen aan de mondopening kunnen dan opgelikt worden door andere mieren. Dit verschijnsel noemt men trophallaxis (spreek uit: tro- fa- la -ksis). Trophallaxis gebeurt veel meer dan strikt noodzakelijk om andere mieren voedsel te geven. Het wordt ook gebruikt voor de verspreiding van feromonen in de kolonie. Zoals apen elkaar 'vlooien', zullen mieren interageren met trophallaxis; elkaar frequent poetsen doen ze natuurlijk ook. Radio-actief voedsel dat gegeven werd aan 1 mier, bereikte bijna de hele kolonie over het verloop van 1 dag.

Sommige mieren kunnen ook voedsel aan elkaar doorgeven door het leggen van eieren. Deze voedseleieren (trophic eggs) kunnen aan larven of aan de koningin gevoerd worden. Sommige soorten hebben zelfs geen trophallaxis meer en voeden andere mieren en larven enkel met voedseleieren. Deze mieren hebben dan geen voormaag meer. Er zijn ook vampiermieren, waarbij de koningin voornamelijk leeft van hemolymfe die ze zuigt van de larven. De larven worden niet verwond, ze hebben een 'tap'.

Honingdauw
In de vrije natuur zullen veel soorten bladluizen melken. Bladluizen produceren honingdauw van het plantensap dat ze opzuigen. Ze hebben aminozuren nodig om te groeien, maar er zitten er relatief weinig in het oorspronkelijke plantensap. Daarom drinken ze grote hoeveelheden plantensap, halen de aminozuren eruit, en scheiden de rest van het sap, dat nog heel veel suikers bevat, uit. In honingdauw zitten dus relatief veel suikers, en ook een kleine hoeveelheid aminozuren. Sommige bladluizen gooien de honingdauw weg, sommige laten het vallen, en weer anderen hebben een speciale relatie met mieren ontwikkeld, die de honingdauw opdrinken in ruil voor bescherming. In de darm van de bladluis leven micro-organismen die de aminozuren nog kunnen bewerken en omzetten. Sommige aminozuren kunnen op die manier een grotere concentratie verkrijgen in honingdauw, dan in plantensap. Mieren worden voornamelijk aangetrokken door de suikerconcentratie van de honingdauw, en veel minder door de andere stoffen, zoals aminozuren, die er ook in zitten. Suiker in honingdauw is melezitose, een trisaccharide. Ik vermoed het overbodig is om inderdaad ook melezitose te geven aan de mieren.

Afbeelding
Een Lasius niger werkster 'melkt' bladluizen. Je ziet ook een parasitaire sluipwesp.

Er zijn zeker mierensoorten die veel meer aminozuren verkrijgen uit honingdauw dan uit prooidieren. Het heeft geen zin om zelfs grote kolonies van deze dieren veel prooidieren te geven, ze zijn beter af met andere oplossingen. Mieren zullen ook bloemen bezoeken. Mieren hebben ook hun eigen nectarklieren op verschillende planten: de extra-florale nectariën. Ze dienen specifiek om mieren te voeden. Op deze manier kan de plant vraat vermijden, door een grotere aanwezigheid van mieren. Volgens een andere hypothese kunnen de mieren zo ook weggehouden worden van de bloemen, en op deze manier zullen ze minder bestuivers verjagen.

Voedsel in kweek

Algemeen
Hoeveel en wat je moet geven hangt af van de soort, de grootte en de activiteit van je kolonie. Wat je soort nodig heeft kan je hieronder terugvinden. Je moet de hoeveelheid voedsel ook aanpassen aan de grootte en de activiteit van je kolonie. Een kolonie die geen larfjes heeft zal geen eiwitnood hebben. Als je die geeft zullen ze voornamelijk naar de koningin gaan, om eitjes te leggen. Een kolonie die in winterslaap gaat moet je ook geen grote hoeveelheden voedsel geven, als alle werksters al physogastrisch rondlopen.

De eiwitnood wordt bij voorkeur bepaald door de hoeveelheid opgroeiende larfjes in de kolonie.

Welke voeding je de mieren kan geven hangt af van de combinatie van de beweeglijkheid van de larven, met de capaciteit van de volwassen werksters om vast voedsel op te nemen.

Als je vloeibaar voedsel geeft, zou dat toch zeker voor het einde van de dag allemaal opgedronken moeten zijn, anders heb je teveel gegeven.

Suikerwater
Is zeer eenvoudig te maken: je mengt gewoon suiker in water. Je kan het water opwarmen om de concentratie suiker in het water te vergroten.
Je moet niet teveel gaan concentreren: 30 gram per 100 ml is voldoende.
Alle vloeibaar voedsel kan je met een spuitje toedienen op kleine recipiënten. Heel vroeger werden daarvoor schelpen gebruikt, maar nu kan je je behelpen met allerlei plastic voorwerpen, van flessendoppen tot medicijnstrips.

Afbeelding
Formica fusca werksters drinken verdunde esdoornsiroop uit een stukje van een pilstrip.

Als je maar één of enkele kleine kolonies hebt heeft het geen zin om per keer 100 ml suikerwater te bereiden. Je kan dan suiker in een pilstripje strooien, en er dan water overdruppelen, tot alle suiker oplost. Ik gebruikte daarvoor kleine langwerpige papieren 'suikertjes' die je krijgt bij koffie. Als je daar een klein hoekje afknipt kan je zeer goed de korreltjes doseren in het kleine pilvakje.

In suikerwater zit echter alleen maar suiker: het verschaft energie aan de kolonie, maar ze kunnen er zeker niet op overleven op langere termijn. Larfjes hebben aminozuren nodig.

De volgende voedselsoorten komen tegemoet aan de eiwitbehoefte van de mieren, echter allemaal op verschillende manieren. Je moet beslissen welke methode voor jouw kolonie in aanmerking komt. In twijfelgevallen kan je eens zoeken op het forum (verwante soorten hebben vaak dezelfde voorkeuren), of het vragen als je het niet vindt. Sommige kolonies hebben soms een afwijkende 'smaak', en aanvaarden om de één of andere reden het aangeboden voedsel niet. Probeer erachter te komen wat ze wel lusten door trial and error.

Insecten
Zeer veel mieren zullen insecten accepteren als voedsel, maar het wordt niet algemeen als enig voedsel aanvaard. Meestal dood ik de prooidieren om redenen aangegeven in mierenuitbraakpreventie. Het is echter niet altijd nodig. Je zal altijd moeten uitproberen welke insecten je kolonie aanvaardt en welke niet. Kleine beginnende kolonies kan je fruitvliegjes geven. Een zeer grote kolonie moet je inderdaad geen fruitvliegjes geven, want die zouden er duizenden van nodig hebben per dag.

Men kan hiervoor alle bekende voedseldieren gebruiken, met inbegrip van weide-plankton. Meer informatie vind je op het forum over voeding.

Zaken om rekening mee te houden:

Kunnen de werksters bijvoorbeeld door het exoskelet van de prooidieren bijten? Sommige soorten kanje beter zachte insecten geven, zoals vliegen.

Aminozuuroplossingen als honingdauwsurrogaten
Ik heb enkele maanden geleden testen uitgevoerd met eiwit- en aminozuurpreparaten. Volledige eiwitpreparaten werden wel opgenomen door sommige soorten, maar zeker niet door allemaal. Er waren inderdaad soorten die 'klompjes' eiwit niet konden opdrinken, of andere waarbij de eiwitoplossingen merkelijk trager werden opgedronken dan suiker oplossingen. Er waren ook soorten die de eiwitten helemaal niet konden opdrinken, en er enkel in slaagden om het suikerwater weg te filteren. (nb: aminozuren zijn de bouwsteentjes voor eiwitten. Bij de spijsvertering worden de eiwitten afgebroken in de darm, en worden enkel de losse aminozuren opgenomen. )

In een eerste proef heb ik Revitalose aminozuren toegevoegd aan aangelengde esdoornsiroop. De esdoornsiroop is zelf ongevoor 60 keer geconcentreerd esdoornsap, dus dat moet ook verdund worden. In dit sap zullen zeker enkele sporenelementen en aminozuren zitten die ontbreken in suikerwater, dus het heeft zeker een toegevoegde waarde. In mijn eerste proef gebuikte ik een concentratie van 5mg aminozuur /ml oplosmiddel. Dit is waarschijnlijk een hogere concentratie dan die van honingdauw. De samenstelling van aminozuren in Revitalose is echter beperkt. Niet alle aminozuren die in plantensap, of in honingdauw voorkomen, zitten erin.

Nu ben ik ook bezig met het toedienen van oplossingen van Aminobolan (Fabrikant: Sanas). Dit zijn ampullen van 22 ml, met een concentratie aminozuren van 400 mg/ml. Deze oplossing bevat een grote verscheidenheid aan aminozuren, en ook vitaminen, alhoewel ik niet weet of mieren wel vitaminen nodig hebben in dezelfde mate als wij ze nodig hebben.

De concentratie aminozuren is veel te hoog: ik verdun ze in stappen. Ik bewaar de inhoud van een ampul in plastic spuitjes van 10 ml. Ik heb er dan 2 met 10 ml en ééntje met 2 ml. Dat vul ik op met 8ml twee keer verdunde esdoornsiroop. Of, anders gezegd: 2 ml aminozurenoplossing, 4ml esdoornsiroop en 4 ml water. Van deze oplossing doe ik 2 ml in een ander 10ml spuitje, en leng aan met 8 ml suikerwater. Voorheen gebruikte ik enkel water om aan te lengen, maar de oplossing met suikerwater wordt veel gretiger aangenomen door de mieren.

Afbeelding

Op deze manier wordt de aminozuren 25 keer verdund (tot 16mg/ml) en de esdoornsiroop wordt 12.5 keer verdund. Aangezien de mieren voor hun keuze beïnvloed worden door de suikers en niet door de aminozuren, kan je eventueel ook spelen met de hoeveelheid esdoornsiroop in de eerste mengspuit: vb 2 ml Aminobolan, 6 ml esdoornsiroop en 2 ml water. Merk op dat je met 1 ampul van 22 ml ongeveer een halve liter oplossing kan maken.

De twee spuitjes van 10 ml en de eerste mengspuit bewaar ik in de koelkast. Ik denk dat je deze oplossingen beter maar in kleine hoeveelheden maakt, omwille van het risico op bederven. Er zit namelijk zeker alles in wat bacteriën en schimmels nodig hebben.

Afhankelijk van de hoeveelheid die je elke dag nodig hebt kan je ook grotere spuiten gebruiken: Ik gebruik nu een spuit van 60 ml en eentje van 20 ml voor het toedienen van het surrogaat, en een spuit van 20 ml voor het toedienen van suikerwater.

Ik heb dit jaar reeds 2.75 liter surrogaat gemaakt, en het toedienen gaat goed. Een probleem dat wel eens opduikt is het wegvloeien van de oplossing. De oppervlaktespanning van het surrogaat is minder groot dan de oppervlaktespanning van suikerwater, en zo kan het gebeuren dat de oplossing zeer snel uit het recipiënt wegloopt: suikerwater kan je in bolle druppels toedienen, dat vermijdt je best met het surrogaat.

Je kan dit surrogaat ook maken met honing in plaats van met esdoornsiroop. Honing zou vollediger zijn, maar het gist ook veel sneller, in sommige gevallen al binnen de 24 uur. Het gisten kan te maken hebben met het feit dat honing meer voedselelementen bevat, of omdat honing die niet gekookt is nog sporen van micro-organismen bevat.

Ik heb wel reeds 3 dode Camponotus vagus koninginnen (07-2009): allemaal in het stadium dat ze voedselopslagtank voor de kolonie spelen, en allemaal fysogastrisch van het honingdauwsurrogaat met honing gemaakt.
Ik raad iedereen dus ten stelligste af om de vorm met honing te geven aan beginnende kolonies!!!


Bhatkar dieet
Ingrediënten van het Bhatkar dieet

1 ei
62 ml honing
1 g vitaminen
1g mineralen en zouten
5 g agar
500 ml water

Recept:

Los de agar op in 250 ml kokend water. Laat afkoelen. Sla met een eiklopper 250 ml water, de honing, de vitaminen, mineralen en het ei totdat je een egale brij bekomt. Roer door deze oplossing, onder het kloppen met de eiklopper, de Agaroplossing. Giet in petrischalen van 0.5-1 cm diep en laat stollen tot een gelei. Bewaar de oplossing in de koelkast. Met deze bereiding vul je 4 petrischalen van 15 cm diameter.


Vrij vertaald naar: Journey to the ants, 1994, Hölldobler, Wilson

Het Bhatkar dieet kan je in vele mierenboeken terugvinden. Het werd oorspronkelijk ontwikkeld door Awinash Bhatkar. Hoewel dit dieet bekend is onder myrmecologen, vind ik dat er verschillende nadelen aan deze methode.

Het is zeer moeilijk te bereiden. De agar agar is veel duurder dan bijvoorbeeld een gelatine-oplossing. Ik weet niet of er speciale voordelen verbonden zijn aan de agar, waarom die verkiesbaar zou zijn boven de gelatine.

Bovendien moet de agar voldoende afgekoeld zijn, vooraleer je die oplossing mengt met de eiwitfractie, anders zullen die eiwitten denatureren en klonteren. Als de klonters te groot zijn kunnen de mieren ze niet meer opnemen. Als je te lang wacht, dan zal de agar agar reeds aan het stollen zijn. Je moet dus bij je agar blijven, tot die voldoende afgekoeld is, en hem dan bij de eiwitoplossing gieten. Als je de oplossing opnieuw opwarmt, zullen de eiwitten opnieuw kunnen denatureren, zodat ze niet opgenomen kunnen worden door de werksters.

Men raadt aan om deze oplossing in een petrischaal te gieten. Je kan ze evengoed in verschillende ondiepe borden gieten en laten stollen. Dan kan je best de gel in stukjes snijden, en deze stukjes apart invriezen. Je bekomt immers meer dan een halve kilo voedsel, en voor de meesten is deze hoeveelheid veel te groot om in de koelkast te bewaren.

Niet alle soorten zijn echter dol op dit voedsel, om het zacht uit te drukken. Ik heb ook nog niet al mijn soorten getest, omdat er vele nog in winterslaap zijn.

Messor sp. nemen de Bhatkar zeer gretig aan. Deze soort is ook gespecialiseerd in het verteren van granen, die gekauwd worden door groepjes werksters. Ze kneden de granen met de kaken, waarbij er enzymen toegevoegd worden aan het aldus bekomen deeg, en zo kunnen uiteindelijk de voedingsstoffen in een vloeibare vorm opgenomen worden door de werksters. Ze passen deze voedingsstrategie gewoon toe op het Bhatkardieet, en dat gaat prima.

Richtlijnen met specifieke voorbeelden
Aphaenogaster: Prooidieren en suikerwater (eventueel honingdauwsurrogaat).
Mijn A. senilis hebben een grote voorliefde voor vliegen, ze verbruiken enorm veel prooidieren. Het zijn slechte bijters.

Camponotus: Voornamelijk honingdauwsurrogaat, met eventueel prooidieren.

Cataglyphis: Prooidieren en suikerwater (eventueel honingdauwsurrogaat).

Crematogaster: Prooidieren en suikerwater (eventueel honingdauwsurrogaat). Werksters hebben kleine kaakjes, maar kunnen hiermee de sterkste pantsers van bijvoorbeeld Blaberus craniifer bewerken. Kleine kolonies van een honderdtal dieren eten prooien met de helft van hun gezamelijke gewicht per dag.

Formica: Prooidieren en suikerwater (eventueel honingdauwsurrogaat).

Lasius: Voornamelijk honingdauwsurrogaat, met eventueel prooidieren:

Messor: Granen, met eventueel prooidieren of Bhatkar. Zeer grote granen kunnen ze niet aan. Gebruik een mengeling voor kleine vogeltjes, met als gemiddelde grootte gierst. Zonnebloempitten werden bij mij nooit gegeten, en harde linzen evenmin.

Myrmica: Prooidieren en suikerwater (eventueel honingdauwsurrogaat).

Opmerking, reacties, verbeteringen, discussie... graag in dit topic.
DUCKDUCKGO!
Gesloten