Verklarende woordenlijst

Vragen en info over gedrag, observaties, anatomie, enz. van mieren
Gesloten
Gebruikersavatar
Mika
Teamlid
Berichten: 4245
Lid geworden op: 28 juni 2007
Locatie: Semmerzake - Gavere
Gender:
Leeftijd: 46
Contacteer:

Verklarende woordenlijst

Bericht door Mika »

De betekenis van veel op het forum voorkomende woorden die met mieren te maken hebben, kun je hier terugvinden.
Denk je dat een woord opgenomen zou moeten worden in deze lijst? Stuur dan een pb.

Namen van (mier)soorten worden cursief geschreven. In principe zijn alle cursieve woorden op Antforum geslachts- of soortnamen, zoals Lasius niger.

Abdomen: Achterlijf. Bij mieren wordt dit gevormd door het propodeum, de petiolus en het gaster. Het abdomen is dus niet hezelfde als het bolle lichaamsdeel aan de achterkant, het gaster.

Afhankelijke koloniestichting: Bij mierensoorten met afhankelijke koloniestichting kan de koningin niet zelf een nieuwe kolonie beginnen. Ze krijgt dan hulp van werksters van de eigen kolonie (budding), of breekt in in een nest van een andere soort, een vorm van sociaal parasitisme.

Allometrie: Het verhoudingsverschil tussen polymorfe werksters. Over het algemeen zullen grotere werksters in verhouding grotere koppen en kaken hebben dan de kleinere werksters. Dit verschil in verhouding wordt bij mieren door maar één gen geregeld. Je kan het vergelijken met de grootte van de kaken van mannetjes van het vliegend hert: hoe meer voedsel ze krijgen, hoe groter de kaken worden. Met andere woorden: een larve die extra voedsel opneemt, zal die energie voornamelijk investeren in grotere kaken, en relatief gezien minder in een groter lichaam.

Anti-ontsnapping: Zie uitbraakpreventie.

Anti-uitbraak: Zie uitbraakpreventie.

Antworks: Gel-formicarium. Wordt gebruikt om onderzoek te plegen aan mieren mieren langzaam dood te laten gaan.

Aspirator: Apparaatje bestaand uit twee slangetjes die uitkomen in een potje, dat gebruikt wordt om mieren mee te vangen door ze het potje in te zuigen.

Boosten: Het aanbieden van nestvreemde poppen aan een jonge kolonie.

Bruidsvlucht: Paringsvorm waarbij de geslachtsmieren opstijgen in grote wolken, paren en weer op de grond vallen. De paring kan ook plaatshebben op de grond. Bij deze vorm vallen er veel slachtoffers aan predatoren, maar ze zorgen ook voor predatorverzadiging. Er zullen zeker voldoende dieren overblijven om kolonies te kunnen vormen. Ze worden meestal geïnitieerd door de mannetjes, die feromonen in de lucht laten vliegen. Als de hoeveelheid feromoon groot genoeg is, wagen de koninginnen hun kans.

Buitenwereld: Deel van het formicarium dat dient om de mieren voedsel aan te bieden en hun afval af te laten voeren.

Buizennest: Een formicarium waarin het nestdeel wordt gevormd door proefbuisjes.

Cocon: Een ingesponnen pop. Coconnen worden soms ten onrechte aangezien voor 'miereneitjes'.

Determinatie: Bepaling van de soort (van een mier). Dit is vaak niet gemakkelijk.

Dulosis: Het roven van poppen van andere kolonies, met als oogmerk ze te laten uitkomen tot 'slaven'.

Endogeen ritme: Endogeen betekent van binnenuit. Een endogeen ritme betekent dat mieren zelf bepalen wanneer het tijd is voor de winterslaap en zich niet of minder laten leiden door de omstandigheden.

Eusociaal: Mieren zijn eusociaal, hetgeen 'echt'-sociaal betekent. Typerend voor eusociale dieren is het bestaan van een kaste die zich niet reproduceert. De werksters geven hun voortplanting op ten voordele van de voortplanting van hun moeder.

Female calling syndrome: Paringsvorm meestal gebruikt door mierensoorten met een kleiner aantal werksters in een kolonie. Er is geen bruidsvlucht, de koninginnen wandelen apart naar buiten. De koningin gaat op een 'verhoogje' zitten en laat feromonen vrij, die mannetjes lokken. De mannetjes kunnen weer opvliegen, en nog een vrouwtje zoeken om nog eens te paren.

Feromonen: Feromonen zijn geurstoffen die zorgen voor communicatie tussen de mieren. Je kan ze vergelijken met hormonen, maar die hun werkingsmechanisme hebbben tussen individuën, in plaats van tussen cellen. De koningin scheidt feromonen uit die haar aantrekkelijk maken voor de werksters, werksters gerbuiken bijvoorbeeld spoorvormende feromonen en alarmferomonen. Mieren hebben veel klieren die dergelijke specifieke feromonen kunnen uitscheiden.

Fluon: Handelsnaam van een suspensie (dus geen oplossing) van PTFE-deeltjes in water. Fluon wordt gebruikt als uitbraakpreventiemiddel. Fluon aangebracht op de onderkant van een oppervlak wordt wel eens plafluon genoemd.

Formicarium: Een kunstmatig onderkomen voor mieren, minstens bestaande uit een nestdeel en een buitenwereld. De naam formiquarium wordt wel gebruikt voor een formicarium dat ingebouwd is in een aquarium.

Fysogastrie: Bij bepaalde mierensoorten kan de inhoud van het achterlijf zo groot worden, dat de rug en buiksegmenten van het achterlijf uit elkaar wijken en je de vliezen ertussen kan zien. Dit kan gebeuren door voedsel in de krop, of door extreme activiteit van de gezwollen ovariën bij de koningin. Een extreem voorbeeld zijn honingpotmieren. Zie ter verduidelijking deze Lasius niger-gyne, en daarna een gyne Lasius fuliginosus:

Afbeelding

Afbeelding

Gynes doen vroeg in de kolonie soms dienst als opslagvat, en ze hebben dan een sterk gevulde krop. Nadien wordt deze functie overgenomen door de werksters, en wordt de gyne weer 'mager'. Bij een sterk actieve kolonie kan ze dan weer fysogastrisch worden door sterk actieve ovaria, maar een gyne is nooit fysogastrisch omwille van beide redenen. Bij fysogastrie omwille van de ovaria krijgt de gyne enorm veel voedsel, maar dit wordt verwerkt in de eitjes.


Gaster: Een deel van het achterlijf van een mier. Het gaster is niet hetzelfde als het abdomen. Het eerst segment van het abdomen is samengesmolten met het laatste segment van de thorax, de petiolus is het tweede segment van het gaster. In sommige subfamilies volgt er nog een postpetiolus, die dan het derde segment van het abdomen is. Het gaster omvat alle segmenten van het abdomen na de petiolus of postpetiolus. Zie voor verduidelijking deze Formica-gyne:

Afbeelding
Je ziet links het gaster, daartussen een 'stekel', en dan de thorax. De stekel is eigenlijk het tweede segment van het abdomen, met een sterke vernauwing voor en na de stekel. Het eerste segment van het abdomen is vergroeid met het laatste van de thorax.

Gyne: Ander woord voor koningin. Wordt vooral gebruikt omdat het korter en daardoor makkelijker te schrijven is.

Haplo-diploïde voortplanting: Mieren hebben een haplo-diploïde voortplanting. Dit wil zeggen dat de mannetjes uit onbevruchte eitjes komen, en de vrouwtjes uit bevruchte eitjes. Mannetjes hebben dus maar een enkele set chromosomen (ze zijn haploïd), en vrouwtjes hebben de normale dubbele set van chromosomen (ze zijn diploïd, net als wij, en de meeste andere dieren met een sexuele voortplanting). Mannetjesmieren hebben dus geen vader(!), maar wel een grootvader. Vrouwtjesmieren hebben wel een vader, maar geen grootvader van vaderszijde. Dit heeft belangrijke gevolgen. Als een koningin maar met maar één mannetje paart, dan delen de werksters namelijk ¾ van elkaars genen. Deze nauwe verwantschap heeft een belangrijke rol gespeeld in het ontstaan van de kolonievorming van mieren.

Hemimetabool: Hemimetabole dieren hebben een onvolledige gedaanteverwisseling. Bij insecten die hemimetabool zijn, lijkt de larve van al sterk op het imago, de volwassen vorm. Meestal vinden enkel nog wijzigingen in vleugels, kleuren en geslachtsorganen plaats.

Holometabool: Holometabole dieren hebben een volledige gedaanteverwisseling. Bij insecten die holometabool zijn, verschilt het larvestadium sterk van het imago, de volwassen vorm. Er zijn sterke veranderingen in lichaamsbouw tussen larve en imago mogelijk. Hymenoptera, waaronder mieren, zijn holometabool. Er is dus (minstens) één popstadium.

Honingdauw: Afscheiding van bladluizen, gegeten door mieren. Bladluizen zuigen sap uit planten, halen hier enkele voedingsstoffen uit, en scheiden de rest af. Nagemaakt, kunstmatig honingdauw wordt (door mij) honingdauwsurrogaat genoemd. Mensen met een voorstel voor een betere naam sturen ook maar een pb.

Hymenoptera: Vliesvleugeligen. Bijen, wespen en mieren. Ze planten zich allen haplo-diploïd voort. Om de reden die vermeld werd bij 'haplo-diploïde voortplanting' leven vele bijen en wespen in kolonies (ze zijn dan eusociaal). Er bestaan echter ook solitaire bijen en wespen. Er bestaan daarentegen geen solitaire mieren. Er bestaan wel veel parasitaire soorten die de werksterkaste eventueel verloren kunnen hebben. Zie daarvoor ook 'inquiline'.

Imago: Volwassen insect bij een gedaanteverwisseling. Zie ook hemi- en holometabool.

Inquiline: (bij mieren) Parasitaire miersoort die niet lang zelfstandig kan overleven buiten haar gastheerkolonie. De meeste inquiline soorten hebben de werksterkaste verloren, maar dit is geen noodzaak.

Kolonie: Een groep mieren die samenwerkt en dezelfde geur hebben. Mieren van andere kolonies worden herkend aan de geur en niet toegelaten in de kolonie.

Koningin: Het voortplantingsdier van de kolonie. Ze kan (moet) bevrucht worden, en kan dan zowel bevruchte of onbevruchte eitjes leggen. Uit de onbevruchte eitjes komen mannetjes, uit de bevruchte werksters of koninginnen. Koninginnen zijn vaak veel groter dan de werksters, en kunnen een grote aantrekkingskracht op hen uitoefenen, waardoor ze voortdurend belikt en gevoed worden. Verduidelijking aan de hand van een Lasius niger-gyne:

Afbeelding

Larve: Onvolwassen individu van een insect, niet zijnde een ei, pop of nimf. Bij de meeste mieren eten larven voornamelijk proteïnen om te groeien. Larven zijn niet zelfstandig en worden verzorgd in de kolonie.

Major:zie Polymorfisme

Media:zie Polymorfisme

Minor:zie Polymorfisme

Monogyn: Eigenschap van een kolonie of soort waarbij er maar één eierleggende koningin is per kolonie. Zowel de werksters als de gyne accepteren geen bijkomende gynes.

Naaktpop: Niet ingesponnen pop. Zie ook cocon.

Nanitics: Engelse term voor een eerste generatie werksters van de kolonie, die volledig gevoed zijn met reservestoffen van de koningin. Deze nanitics zijn meestal dwergvormen en leven meestal maar net lang genoeg om de volgende generatie(s) op te voeden. Ze zijn kleiner dan de minors omdat een koningin er dan meer van kan voortbrengen, dit vergroot de kans dat de kolonie het stichtingsstadium overleeft. Het is waarschijnlijk een verengelste term, afkomstig van nanitici of naniticae.

Nest: De plaats waar een kolonie gehuisvest is. Kolonies met meerdere nesten zijn polydoom of polycalisch.

Nimf: Een nimf is een nog niet volgroeid imago (volwassen individu). Mieren hebben geen nimfenstadium.

Oligogynie: Kolonievorm waarbij meerdere (eierleggende) koninginnen per kolonie getolereerd worden door de werksters. De koninginnen zijn echter wel aggressief ten opzichte van elkaar en zullen elkaar mijden. Er zijn meestal maar een paar koninginnen per kolonie, bij een soort waarbij de meeste kolonies monogyn zijn. (Oligo = weinig (Gr.).)

Onafhankelijke koloniestichting: Bij mierensoorten met een onafhankelijke koloniestichting kan de koningin zelfstandig een kolonie stichten. In de meerderheid van de gevallen gaat het om claustrale stichting: de koningin graaft zich in en verzorgt haar eitjes en larven met niets meer dan haar eigen spier-en vetreserves. Bij 'primitievere' mierensoorten kan de koningin nog gaan jagen voor voedsel, maar dit is natuurlijk veel gevaarlijker voor haar, dit is semi-claustrale stichting. Claustraal kun je vertalen als 'opgesloten'.

Paraffine-olie: Paraffine is een bijproduct uit destillatie van aardolie en wordt (onder andere) gebruikt als uitbraakpreventiemiddel.

Petiolus: Het 'losse' segment dat zich voor het gaster bevindt. Ter vergelijking, wespen hebben een wespetaille: dat wil zeggen dat ze een insnoering of vernauwing hebben tussen hun thorax en abdomen. De plaats van de insnoering is de 'steel'. Bij mieren zijn er twee insnoeringen, het tweede segment van het abdomen heeft bij de mieren een insnoering vooraan en eentje achteraan en vormt de petiolus of achterlijfssteel. Soms (zoals bij de subfamilie van de myrmicinen) heeft het volgende segment ook een insnoering ondergaan, die noemen we dan de postpetiolus. Verduidelijking aan de hand van een Formica-gyne:

Afbeelding

Je ziet links het gaster, daartussen een 'stekel', en dan de thorax. De stekel is eigenlijk het tweede segment van het abdomen, met een sterke vernauwing voor en na de stekel. Het eerste segment van het abdomen is vergroeid met het laatste van de thorax.

Plafluon: Zie fluon.

Pleometrosis: Het kan gebeuren dat na de bruidsvlucht enkele koninginnen samenwerken om een nieuwe kolonie te beginnen. Meestal splitsen ze terug op voor de eerste werksters geboren worden. Anders komt het tot een gevecht, waarbij er meestal maar een koningin overblijft. Polygyne kolonies ontstaan niet door pleometrosis, maar door het toevoegen van koninginnen aan een monogyne kolonie (die weer wel kan ontstaan zijn door pleometrosis).

Polygyn: Eigenschap van een kolonie of soort waarbij er meerdere eierleggende koninginnen per kolonie zijn. Zowel de werksters als de gyne accepteren andere gynes. Je kan de gynes ook dicht bij elkaar tegenkomen, en trofallaxis tussen de gynes kan voorkomen.

Polymorfisme: Eigenschap van een mierensoort, waarbij de werksters in duidelijk verschillende groottes voorkomen. Ze zijn evolutionair aangepast aan het werk dat ze moeten verrichten en aan de energie (het voedsel) die het de kolonie kost om dieren van deze grootte te maken. Polymorf duidt niet louter op het voorkomen van verschillende groottes van werksters, maar wel over het voorkomen van verhoudingsverschillen bij de werksters van verschillende groottes. Men spreekt over minors, media's en majors, en soms nog over supermajors. Als de media-kaste ontbreekt spreekt men wel eens van soldaten, hoewel deze term misleidend is. Sommige soldaten zijn immers zo duur voor de kolonie, dat ze niet kunnen geriskeerd worden in gevechten. De supermajors bij Pheidologeton diversus kunnnen 500 keer zo zwaar zijn als de kleinste minor, en worden bij oorlogen nooit ingezet. Ze kunnen immers zeer gemakkellijk uitgeschakeld worden door veel minder dan 500 werkstertjes. Ze functioneren in de kolonie eerder als een soort bulldozers. Zie ook: allometrie.

Pop: Ontwikkelingsstadium van een mier tussen larve en imago (volwassen vorm) in. Een pop eet niet. Zie ook: naaktpop en cocon.

Proefbuisje: Reageerbuisje, wordt veel gebruikt om (kleine) kolonies in onder te brengen.

Soldaat: Misleidende term die best zoveel mogelijk vermeden wordt. Het is beter te spreken over media of major. Zie ook: polymorfisme en allometrie.

Sociaal parasitisme: Het werk dat een werkster in een kolonie verricht, zijn eigenlijk allemaal automatismen, net zoals een vogel die zijn jongen voert. Er bestaan dus ook koekoeks bij de mieren. Dat zijn mieren die het werk laten doen door andere mieren. Er zijn een hele hoop mogelijkheden Bijvoorbeeld een koningin die poppen rooft, een koningin die de kolonie overneemt, met of zonder het doden van de andere koningin. Je hebt mieren die zichzelf niet meer kunnen voeden, maar steeds op rooftocht moeten gaan voor het roven van poppen zodat er steeds andere mieren zijn die hen kunnen voeden. Tenslotte zijn er ook mieren, die zelf geen werksters meer hebben, en niet kunnen overleven buiten andere mierenkolonies.

Sociaal transport: Verschijnsel waarbij een mier wordt gedragen door een andere mier om deze iets te laten zien of doen op een andere plaats.

Spermatheek: Orgaan waarin een gyne sperma bewaart, soms tientallen jaren lang. Een spermatheek is een noodzaak om bevruchte eitjes te kunnen leggen. Een eitje wordt pas bevrucht vlak voor het leggen, dus er kan een periode van tientallen jaren liggen tussen bevruchting en paring.

Superorganisme: De hechte samenwerking van mieren in een kolonie zorgt er eigenlijk voor dat hun samenleving een entiteit vormt die een niveau boven die van het organisme staat, waar de mieren cellen zijn van de grotere entiteit, het superorganisme. Je kan koninginnen dan beschouwen als een soort van stamcellen. Bovendien kan je ook zien dat selectie voornamelijk gebeurt op het niveau van de kolonie, en minder op het niveau van de individuële werkster. Kolonies zullen met elkaar competeren, en samenwerken om nieuwe kolonies voort te brengen.

Talkpoeder: Een wit poeder dat te koop is bij een drogist of apotheek dat gebruikt wordt als uitbraakpreventie. Het mineraal talk is een gehydrateerd waterstof-houdend magnesium-silicaat met de chemische formule H2Mg3(SiO3)4 of Mg3Si4O10(OH)2.

Taxonomie: Leer en studie van de biologische classificatie en systematiek [Van Dale]. Met andere woorden: de manier waarop soorten worden ingedeeld.

Trophallaxis: Overdracht van voedsel van mier op mier. Niet alle soorten doen aan trophallaxis. Zie ook: voedselei.

Uitbraakpreventie: Methode om te zorgen dat mieren hun fourageergebied en nestruimte niet buiten jouw wil om buiten hun formicarium uitbreiden.

Vliegende mieren: Eenvoudige term voor geslachtsdieren met vleugels. Mannetjes en koninginnen hebben vleugels. Na de paring worden de vleugels door de koningin afgeworpen. Zie ook: bruidsvlucht.

Vliesvleugeligen: Zie Hymenoptera.

Voedselei: Ei van een onvruchtbare werkster dat gebruikt wordt om ander mieren en larven te voeden. Niet alle mieren produceren voedseleieren. Zie ook: throphallaxis.

Warmtemat: Elektrisch matje gebruikt om een nest te verwarmen.

Werkster: Onbevruchtbaar vrouwtje dat werk verricht in de kolonie. Bij sommige soorten kunnen ze onbevruchte eitjes leggen die als voedsel dienen of waar mannetjes uitkomen. Werksters zelf komen uit bevruchte eitjes.

Winterslaap: Periode van rust van kolonies van soorten die in gematigde klimaten voorkomen. De winterslaap wordt geïnitieerd door lager wordende temperaturen of door een endogeen ritme. Zie ook: endogeen ritme.

Ytong: Gasbeton of cellenbeton, handelsnaam (YTONG). Betonblokken waar bij het uitharden belletjesvormend waterstofgas in ontstaat. Na het uitharden loopt er in deze belletjes lucht. Ytong is bedoeld als bouwmateriaal, en zeer geschikt gebleken om formicaria van te maken.
DUCKDUCKGO!
Gesloten