Pheidologeton diversus

Caresheets van verschillende soorten
MorbidMike
Lid
Berichten: 314
Lid geworden op: 11 juli 2009
Locatie: Leiden, Zuid-Holland
Gender:
Leeftijd: 35

Pheidologeton diversus

Bericht door MorbidMike »

Pheidologeton diversus/affinis

Afbeelding

Alles wat ik hier schrijf is ook relevant voor Pheidologeton affinis! Pheidologeton diversus is een zeer actieve, ecologisch dominante soort uit Zuid-Oost Azië. Ze zijn vooral bekend door hun army ant-achtige zwermen en het grootteverschil tussen minoren en majors: het grootste verschil van alle mierensoorten. De minors zijn klein, 3-4 mm, vergelijkbaar met Lasius niger, en er zijn veel verschillende groottes van media, majors en supermajors. De grootste major die ik zelf heb gezien in mijn kolonie is ongeveer 17 mm (erg moeilijk om dit precies op te meten bij een mier die op zoek is naar de onverlaat die haar uit de bak genomen heeft).

In hun natuurlijke omgeving maken ze zeer grote nesten, ze kunnen polygyn zijn en gynes terug in hun nest opnemen na het uitvliegen. Om hun voedselinname te vergroten organiseren ze zwermen: grote groepen mieren die in een waaier vooruit lopen en alles consumeren wat niet weg komt. Dit gedrag is in gevangenschap praktisch gezien niet na te bootsen, er is veel te veel ruimte voor nodig.
  1. Taxonomie:

    Familie: Formicidae
    Onderfamilie: Myrmicinae
    Geslacht: Pheidologeton
    Soort: Pheidologeton diversus
  2. Herkenbare uiterlijke kenmerken:

    Het belangrijkste kenmerk van dit genus is dat er een enorm grootteverschil is tussen minors en majors, de minors zijn ongeveer even klein als Lasius niger terwijl de grootste supermajors groter zijn dan de majors van Camponotus ligniperda. De koppen hebben ook een duidelijk verschil. De minors zijn niet alleen klein maar ook erg slank gebouwd, met een hele smalle kop. Ze doen een klein beetje denken aan Myrmica rubra maar dan kleiner, bruin tot zwart en nog slanker gebouwd. De media zijn iets robuuster gebouwd, met een zichtbaar groter hoofd in verhouding. De majors en supermajors hebben een enorm hoofd in verhouding tot hun lichaam, de thorax is erg smal en de gasters zijn erg groot. De majors en supermajors doen niet alleen dienst als "bulldozer" maar ook als opslag, dit is vaak duidelijk zichtbaar wanneer de majors naar buiten komen, een groot deel van een goed gevoedde kolonie is erg fysogastrisch.
  3. De koloniestichting:

    Deze soort heeft zeer grote geslachtsdieren, tussen de 2.5 en 3 cm. De mannetjes zijn te zwaar om te dragen voor de vrouwtjes, dus na het uitvliegen paart deze soort op de grond. Deze soort is volledig claustraal, de gyne graaft zich in en ziet het daglicht niet meer tenzij de kolonie verhuist.
  4. Groei:

    Deze soort groeit zeer, zeer snel. Sneller dan Pheidole pallidula en dat zegt wat. De soort schijnt in te calculeren dat er veel minoren sterven bij het zoeken naar voedsel: de minoren hebben een levensspanne van slechts 2 maanden (tegenover een ontwikkelingstijd van 1 maand) maar worden en masse geproduceerd. Zolang er voedsel aanwezig is zal de gyne meer eitjes leggen, wat zorgt dat ze naar meer voedsel op zoek gaan, waardoor de gyne nog meer eitjes legt en dit gaat door zo lang de voedselinname blijft groeien. Dit betekent dat je, wanneer je deze soort houdt, binnen een jaar na de eerste nanitics al een kolonie kan hebben die continu uit probeert te breken en duizenden mieren telt. Dit betekent ook dat wanneer teveel minors sterven je kolonie ten onder zal gaan. De majors kunnen zichzelf niet voeden en moeten gevoed worden door minors, hetzelfde geldt voor de gyne. Dit is één van de uitdagingen van deze soort: er moeten binnen de twee maanden levensduur van de bestaande minors genoeg nieuwe minors bijkomen om de oude te vervangen.
  5. Herkenbare gedragskenmerken:

    Het zeer georganiseerde jaaggedrag is typerend voor deze soort. De recrutering is zeker zo snel als Pheidole pallidula en geen enkele soort die ik gehouden heb kan de agressie tegenover levende prooien evenaren. Bij levende prooien komen de media, majors en bij de grootste prooien ook de supermajors naar buiten.
    Ze zijn ook bijzonder actief met graven, bouwen en exploratie. Ze bouwen karakteristieke torentjes boven hun nest, misschien voor de luchttoevoer? Het resultaat is dat het zand erg los is en dat prooien heel gemakkelijk erdoorheen vallen en in het nest terecht komen. Een gevolg van hun exploratiegedrag is dat deze soort erg uitbraakgevoelig is.
  6. Informatie relevant voor de hobby:
    1. Ervaring:

      Er is behoorlijk wat ervaring nodig met andere soorten voor je deze soort succesvol kan houden. Je moet een terrarium gedurende lange tijd op een bepaalde temperatuur en vochtigheid kunnen houden, schimmelvrij kunnen houden en vooral aan de enorme voedselvoorziening kunnen voldoen. Je moet ook goed om kunnen gaan met een soort die continu uit probeert te breken en veel meer trucjes heeft dan het en masse over talk heen lopen van Lasius niger, bijvoorbeeld. Vergis je niet in de tijd- en geldinvestering die deze kolonie vraagt. Stroom- en voedselkosten lopen snel op en dit is geen soort die je twee weken alleen kan laten. Iemand moet bereid zijn er voor te zorgen als je op vakantie gaat. Dat gezegd hebbende is dit een zeer dankbare soort, als ze goed gehouden worden zal je dit merken in de koloniegroei en activiteit, en het is één van de meest interessante soorten om te houden.
    2. Voeding:

      Deze soort eet nagenoeg alles en heeft manieren om moeilijke prooien te vangen, zoals bijvoorbeeld slakken door hun slijmproductie: ze leggen de slak vol zand, het zand blijft dan aan het slijm plakken en de mieren kunnen veilig op het zand staan om de slak aan te vallen. Een redelijk grote kolonie kan met gemak levende moriowormen vangen en doden. Grotere prooien zijn voor een grote kolonie ook geen probleem: jonge muizen kunnen ze ook goed vangen. Het is bij het geven van levende prooien wel aan te raden een apart deel te hebben in je bak, of een geheel aparte bak, voor het voeren. Sterkere prooien kunnen zich goed verzetten en als ze door het losgegraven zand in het nest vallen kunnen ze het broed beschadigen of doden, en als je pech hebt misschien zelfs je gyne. Door een afgesloten deel te hebben waar je prooien niet uit kunnen ontsnappen, maar je mieren wel bij kunnen, kun je dit soort dingen voorkomen.
      Het is aan te raden sterke, levende prooien te geven om twee redenen: ten eerste is hun reactie op zwakke of dode prooien veel minder sterk dan op levende. Ze zullen het eten, maar de majors en supermajors zullen er het nest niet voor uit komen. Bij levende prooien komen de majors en supermajors het nest wel uit, om de prooien te doden. Dit is een geweldig zicht. De andere reden is dat deze soort bijzonder snel groeit, en dat het wenselijk is dat dagelijks een grote hoeveelheid minors gedood wordt door prooidieren. Bij een kleine kolonie wil je dat natuurlijk voorkomen en kun je het best dode prooien geven, maar bij een grote kolonie is het goed de groei een beetje te dempen door prooidieren een hoop minoren te laten doden (levende moriowormen zijn hier ideaal voor). Een Blaptica dubia kweek is zeer aan te raden als je deze soort houdt, zodat je op een redelijk goedkope manier veel voedsel aan kan bieden.
      Naast prooien is het te adviseren noten te voeren, dit is in hun natuurlijke omgeving een hoog percentage van hun voeding. Ze eten niet alle soorten noten maar pecannoot, walnoot en amandel nemen ze zeer goed aan. Hazelnoot had ik geen succes mee. Om de voedselvraag tegemoet te komen kun je ook normaal eten aan ze geven. Deze soort eet zo veel dat het bijzonder prijzig wordt om aan hun voedselvraag te voldoen als je geen Blaptica dubia kweek hebt en je alles bij een dierenwinkel moet kopen. Ze accepteren eigenlijk alles waar proteïnes en/of suikers en/of vetten in zitten, een korte lijst van wat ik succesvol gevoerd heb: honden- of kattenpaté, pannenkoek, rauw onbewerkt vlees (kip, rund, vis), bewerkt vlees (worst, paté), noten, brood, fruit, chips, restanten van het avondeten (friet, pasta met gehakt, chili con carne) maar je kan ze ook dingen voeren als vers gedode muizen, handig als je last hebt van dat ongedierte. Niet kieskeurig dus! De enige dingen die ik ze gegeven heb wat ze niet goed aannamen waren groenten en een restant zuurkoolstamppot.
    3. Formicarium:

      Deze soort prefereert een zandnest (met ongeveer 50/50 zand/leem). Ze zijn zeker in Ytong te houden maar ik hebt dit voor deze soort altijd onpraktisch gevonden. Wanneer er zand en Ytong is zullen ze bijna altijd het zand verkiezen. Ze blijven alleen in het Ytong zitten als het zand te droog wordt. Het is erg belangrijk dat er leem in het zand zit voor stevigheid en omdat leem vocht veel beter vasthoudt dan zand. Een zandnest kan je niet de hele dag onder een warmtelamp laten zonder dat het te droog wordt, zand/leem laat ik vaak 10 uur zonder te sproeien onder een 100W lamp, en dan is alleen de binnenste ring te droog. Een bijkomend voordeel is dat ze de lijken (en dat zijn er in een kolonie erg snel erg veel) op het droogste gedeelte leggen. Dit maakt het schoonmaken gemakkelijker. Ik zou zeker warmtelampen aanraden in plaats van warmtematten voor deze soort.
    4. Formicariumcondities:

      Temperatuur overdag: 28-30 graden Celsius
      Temperatuur 's nachts: 20-28 graden Celsius
      Vochtigheid overdag: 50-60%
      Vochtigheid 's nachts: 70-80%

      De temperatuur en vochtigheid moeten fluctueren om het natuurlijke ritme na te bootsen en om schimmel tegen te gaan. Overdag is het geen probleem als de luchtvochtigheid lager wordt, 50% is wel het minimum,dan worden ze overdag wat minder actief en zullen ze 's avonds meer foerageren wanneer men er naar kan kijken. De buitenwereld mag boven de 30 graden komen, dit stimuleert de activiteit enorm, de broedkamers zijn ideaal 28 graden en zeker niet warmer dan 30 graden. Deze condities zijn met twee warmtelampen makkelijk te behalen. Een keramische warmtelamp die overdag en 's nachts aanstaat in één deel van de bak en een optische warmtelamp die alleen overdag aanstaat in het andere deel, gecombineerd met 's morgens en 's avonds sproeien zorgen voor de nodige fluctuaties.
      Zoals bij het houden van alle tropische diersoorten is de beste tip: zorg dat je formicarium ingericht is en dat je de condities gedurende minstens één week ideaal kan houden voor je een kolonie aanschaft! Het is niet handig dat de luchtvochtigheid daalt tot 30% terwijl je overdag op het werk zit, dat betekent zeker het einde van de kolonie op termijn. Als de helft van je minors zeer snel overlijdt door verkeerde formicariumcondities is je kolonie zwaar in de problemen!
    5. Uitbraakpreventie:

      Dit is zonder meer een van de moeilijkste soorten om in hun bak te houden. Olie houdt ze niet tegen (werksters zullen er hooguit in verdrinken), Fluon werkt maar tot een zekere koloniegrootte en talk werkt ook niet: door er veelvuldig overheen te lopen komen ze erlangs. Een death-trap als tape werkt tot op zekere hoogte maar ze verzinnen altijd methoden om erlangs te komen (zoals er zand tegenaan plakken). Een waterbarriere is het enige wat bij mij 99% zekerheid heeft gegeven. Let op dat deze soort ook bruggen van mieren maakt zoals Oecophylla smaragdina en bepaalde soorten army ants. Ik heb het ze niet zien doen over grote afstanden, maar wel één keer over een afstand van ongeveer anderhalve centimeter (de afstand tussen het deksel van mijn bak en de draad van mijn warmtelamp).
Plaats reactie