Hier komt een blog van mijn kolonie Camponotus (de oude naam was Colobopsis) truncatus.
Deze kolonie heb ik per toeval kunnen vangen op vakantie in Italië. Ik heb ze nu al 10 weken. De hele kolonie bevindt zich in een buisje zonder waterreservoir. Het is een redelijk kleine soort, met minors van een 4.5 mm, en majors van ongeveer 5 mm. Ze leven in dode takjes, en ze zijn duidelijk niet de meest dominante soort in de boomkruinen. Het zijn heel snelle lopers, die zich bij het minste onraad stevig tegen de boomschors aandrukken.
Het interessante aan deze soort is de wijze waarop ze hun kolonies verdedigen. De majors hebben een afgeplatte, ronde kop ontwikkeld, die naar voor toe volledig recht is begrensd. Vanaf de kop te beginnen lijkt de hele mier dus een cilinder. Met die afgeplatte kop blokkeren ze de ingang van het nest, die ook is aangepast aan de grootte van de majorkop. Enkele tekeningen zullen veel duidelijk maken. Deze tekeningen heb ik gevonden op internet, maar ik weet niet wie de drager van de rechten is:
Je ziet een minor die terugkeert naar het nest en de major in die de ingang blokkeert waarschuwt met de voelsprieten dat ze naar binnen wil komen. De ingang is door middel van een substantie (hout, etc) aangepast, zodanig dat de kop van een major hem bijna geheel blokkeert. Indien de opening te groot is, wordt ze geblokkeerd door meerdere majors:
(Indien iemand de naam van de maker van de tekeningen kent, zal ik die nog aanbrengen.)
Deze mier is dus aangepast aan het droge klimaat van dode takken in een boom, die ze uitholt en die ze bewoont. De werksters fourageren op de boom, en de majors dienen voornamelijk voor het blokkeren van de ingangen, en als voedselopslagplaats. Deze soort heeft verder nog enkele interessante aanpassingen aan het leven in een zulke niche.
Zoals gezegd houd ik de kolonie in een buisje zonder waterreserve. De larven hebben inderdaad geen hoge luchtvochtigheid nodig. In het nest zijn altijd wel een groot aantal fysogastrische mieren aanwezig, die een broodnodige water-en voedselreserve bijhouden. De werksters zijn snelle drinkers, en ze vertonen een fysogastrie die vooral naar 'achteren' verloopt, zodanig dat een volgedronken werkster nog steeds geheel door de nestopening geraakt.
Een kolonie bewoont waarschijnlijk verschillende dode takken in een boom, en het broed zal naar de verschillende plaatsen getransporteerd worden door de werksters.
Toen ik de kolonie ving, was de koningin zeer fysogastrisch, en dat is ze sindsdien niet meer geweest: ik besluit hieruit dat de oorspronkelijke kolonie veel groter was,en dat ik geluk heb gehad, omdat ik de koningin heb kunnen vangen met het wegbreken van de dode takken waar ik bij kon. (De boom bevond zich naast de tafel waar we aten in de tuin: de hoogste tak heb ik afgebroken van een hoogte van 3-4 meter.)
Enkele foto's van de kolonie:
De buitenwereld mag ik best nog eens opruimen.
Zicht op fysogastrische werksters, larven en enkele poppen.
Een major, op een stukje tak afkomstig van de oorspronkelijke boom.
Zij-aanzicht van de major. Duidelijk de afgeplatte afgeronde kop.
Vooraanzicht van een major.
In het buisje (diameter 16 mm) heb ik een stompje tak gestoken. Zo kunnen de mieren hun 'karakteristieke' verdediging tonen. Er zijn 2 uitgangen, waarvan die in het midden van de tak heel mooi de opstelling zoals hierboven getoond in de tekeningen volgt. De uitgang zichtbaar op de foto, langs een scheur in de tak, is niet zo mooi afgewerkt. Er is nog veel ruimte naast de kop van een potentiële major die de wacht houdt. Meestal zijn ze dus een beetje verwijderd van de ingang.
Hier steekt een major de kop buiten. Deze zou later naar buiten lopen, ze stond niet op wacht.
Twee werksters lopen naar buiten. het zijn 2 verschillende werksters: ze lopen zo snel dat ze 2 maal in dezelfde beweging fotograferen uitgesloten is. (Mijn flitser moet tamelijk veel werk verrichten, en heeft toch een oplaadtijd van enkele seconden nodig.)
Op deze laatste foto zie je mooi een fysogastrische werkster.
Reacties, vragen en opmerkingen: graag hier.
Deze kolonie heb ik per toeval kunnen vangen op vakantie in Italië. Ik heb ze nu al 10 weken. De hele kolonie bevindt zich in een buisje zonder waterreservoir. Het is een redelijk kleine soort, met minors van een 4.5 mm, en majors van ongeveer 5 mm. Ze leven in dode takjes, en ze zijn duidelijk niet de meest dominante soort in de boomkruinen. Het zijn heel snelle lopers, die zich bij het minste onraad stevig tegen de boomschors aandrukken.
Het interessante aan deze soort is de wijze waarop ze hun kolonies verdedigen. De majors hebben een afgeplatte, ronde kop ontwikkeld, die naar voor toe volledig recht is begrensd. Vanaf de kop te beginnen lijkt de hele mier dus een cilinder. Met die afgeplatte kop blokkeren ze de ingang van het nest, die ook is aangepast aan de grootte van de majorkop. Enkele tekeningen zullen veel duidelijk maken. Deze tekeningen heb ik gevonden op internet, maar ik weet niet wie de drager van de rechten is:
Je ziet een minor die terugkeert naar het nest en de major in die de ingang blokkeert waarschuwt met de voelsprieten dat ze naar binnen wil komen. De ingang is door middel van een substantie (hout, etc) aangepast, zodanig dat de kop van een major hem bijna geheel blokkeert. Indien de opening te groot is, wordt ze geblokkeerd door meerdere majors:
(Indien iemand de naam van de maker van de tekeningen kent, zal ik die nog aanbrengen.)
Deze mier is dus aangepast aan het droge klimaat van dode takken in een boom, die ze uitholt en die ze bewoont. De werksters fourageren op de boom, en de majors dienen voornamelijk voor het blokkeren van de ingangen, en als voedselopslagplaats. Deze soort heeft verder nog enkele interessante aanpassingen aan het leven in een zulke niche.
Zoals gezegd houd ik de kolonie in een buisje zonder waterreserve. De larven hebben inderdaad geen hoge luchtvochtigheid nodig. In het nest zijn altijd wel een groot aantal fysogastrische mieren aanwezig, die een broodnodige water-en voedselreserve bijhouden. De werksters zijn snelle drinkers, en ze vertonen een fysogastrie die vooral naar 'achteren' verloopt, zodanig dat een volgedronken werkster nog steeds geheel door de nestopening geraakt.
Een kolonie bewoont waarschijnlijk verschillende dode takken in een boom, en het broed zal naar de verschillende plaatsen getransporteerd worden door de werksters.
Toen ik de kolonie ving, was de koningin zeer fysogastrisch, en dat is ze sindsdien niet meer geweest: ik besluit hieruit dat de oorspronkelijke kolonie veel groter was,en dat ik geluk heb gehad, omdat ik de koningin heb kunnen vangen met het wegbreken van de dode takken waar ik bij kon. (De boom bevond zich naast de tafel waar we aten in de tuin: de hoogste tak heb ik afgebroken van een hoogte van 3-4 meter.)
Enkele foto's van de kolonie:
De buitenwereld mag ik best nog eens opruimen.
Zicht op fysogastrische werksters, larven en enkele poppen.
Een major, op een stukje tak afkomstig van de oorspronkelijke boom.
Zij-aanzicht van de major. Duidelijk de afgeplatte afgeronde kop.
Vooraanzicht van een major.
In het buisje (diameter 16 mm) heb ik een stompje tak gestoken. Zo kunnen de mieren hun 'karakteristieke' verdediging tonen. Er zijn 2 uitgangen, waarvan die in het midden van de tak heel mooi de opstelling zoals hierboven getoond in de tekeningen volgt. De uitgang zichtbaar op de foto, langs een scheur in de tak, is niet zo mooi afgewerkt. Er is nog veel ruimte naast de kop van een potentiële major die de wacht houdt. Meestal zijn ze dus een beetje verwijderd van de ingang.
Hier steekt een major de kop buiten. Deze zou later naar buiten lopen, ze stond niet op wacht.
Twee werksters lopen naar buiten. het zijn 2 verschillende werksters: ze lopen zo snel dat ze 2 maal in dezelfde beweging fotograferen uitgesloten is. (Mijn flitser moet tamelijk veel werk verrichten, en heeft toch een oplaadtijd van enkele seconden nodig.)
Op deze laatste foto zie je mooi een fysogastrische werkster.
Reacties, vragen en opmerkingen: graag hier.